Als een stille trouwe wachter,
forsch en breed rijst recht omhoog
onze eeuwen oude toren,
streelende het zienersoog.
En de linden geuren ruischend
als een bruidskrans er omheen
wijl het kortgeknipte haagje
siert het muurtje daar beneen.
Wonderlijk idyllisch dorpje
half verscholen tusschen het groen,
gij moet met uw eigen schoonheid
wel des vreemden oog voldoen.
Met uw kleurenrijke daken,
met uw straatjes proper net,
met uw houtbeschoten huizen
en der kind’ren klompgeklep.
‘k Hoor door stille morgen luiden
zachte tonen wonderzoet.
Welkom op dit schoone plekje,
welkom vreemd’ling, wees gegroet.
Oosterend 1935
Huib Fenijn (de Rijmelaar)